Voorleesverhalen voor kinderen
Een kleine kabouter zit voor het raam en staart naar buiten.
Hij ziet de dikke regendruppels langs het raam naar beneden glijden. Dan zucht hij en denkt aan al die weken dat het nu al regent.
Het is koud en nat buiten en hij kan daardoor amper zijn huisje uit.
Vroeger was de periode van regen veel korter. Vroeger zou het nu al gesneeuwd hebben en was het een fijne tijd hier in het kabouterbos.
Wanneer de zon op is gekomen, loopt Job het kaboutermannetje in zijn hemdje naar buiten.
Hij kijkt naar de lucht en glimlacht, omdat hij zag dat de zon scheen.
Dan loopt hij weer naar binnen om zich om te kleden en gaat voor zijn kledingkast staan.
Kijkend naar zijn gekleurde jasjes, besluit hij dat het vandaag de dag is om het gele jasje aan te doen. Hij doet het jasje aan, zet zijn groene vilten hoed op en bekijkt zichzelf in de spiegel.
Dicht aan de rand van het bos woonde een klein meisje.
Het was al avond en moeder had haar zojuist een verhaaltje verteld voor het slapen gaan. Daarna had ze haar een nachtzoen gegeven en haar welterusten gewenst.
Het lampje op de overloop bleef aan totdat moeder naar bed zou gaan.
Het was nu donker en langzaam viel ze in slaap.
Ze droomde dat ze heel vroeg wakker werd en blij haar bedje uit sprong en dat ze daarna de trap af rende naar beneden.
Wanneer een grote uil vanaf zijn tak naar beneden kijkt, ziet hij een klein jongetje over het zandpad onder zich lopen.
De uil weet dat dit jongetje verdwaald is, omdat er in dit deel van het bos nooit kinderen komen.
“Hm, vreemd! Hoe is dit jongetje hier verzeild geraakt?” vroeg de uil zichzelf af.
De uil spreidde zijn vleugels en vloog naar een andere boom.
Daar klemde hij zich met zijn klauwen op een dikke tak vast.
Een klein Elfenmeisje zat op een tak van een boom in een heel groot toverbos.
Ze was verdwaald.
Ze was gaan spelen met haar grootste vriend, de nachtvlinder, en al spelend had ze haar wereld verlaten.
Nu zat ze op die tak van die hele grote boom en huilde zachtjes en haar traantjes vielen naar beneden.
Een klein veldmuisje schrok wakker, “regende het nu?”
Hij kroop uit zijn bedje en deed de deur open.
Hij keek naar buiten, maar hij zag geen regen.
Een kleine jongen in een mooi blauw matrozenpakje, staat aan het roer van een hele mooie droomboot.
Hij stuurt zijn vliegende boot door de nacht, en haalt één voor één de slapende kindertjes op.
In de boot zitten de kindertjes keurig naast elkaar en kijken hun ogen uit.
Ze vliegen tussen de slapende wolken door, en zien de sterren glinsterend naar hun lachen.
Zo nu en dan zien ze een ster die zich achterover laat vallen, en een sliert van goudstof achterlaat.
Er was op een dag dat de wind met de donkere wolken speelde.
Ze waren onafscheidelijk.
Ze waren één, en waar de donkere wolken heen gingen, daar was de wind ook.
Tot op een dag de wind zag dat de zon scheen en zij even stilviel.
“Wij ben jij?” vroeg de wind en keek de zon nieuwsgierig aan.
“Ik ben liefde”, lieve wind.
“Wat is liefde?” vroeg de wind weer.
“Liefde is gewoon liefde, voel maar.”
Heel lang geleden woonde er in een heel mooi land een kleine Eenhoorn.
Dit kleine Eenhoorntje was heel erg brutaal.
Hij wilde nooit luisteren naar zijn vader en moeder en ging altijd zijn eigen weg.
Hij woonde in het Elfen-rijk en in het Elfen-rijk was geen gevaar, dus wat kon hem gebeuren.
Op een dag was hij weer brutaal. Hij luisterde weer niet naar zijn ouders en liep verder het Elfen-rijk in.
Hij wilde dit keer verder lopen dan al die keren daarvoor, en hij ging wat sneller lopen.
Als de zon wat hoger aan de hemel staat, en de eerste vlinders fladderen van bloem naar bloem, komt er een heel lief oud kaboutermannetje naar buiten zijn huisje uitgelopen.
Hij woont daar samen met een oude grijze muis in een holletje onder de stam van een dikke eik.
Het oude kaboutermannetje staat voor zijn huisje en kijkt eens naar de lucht. Het beloofd een bijzondere dag te worden.
Mijn vader is de koning van fantasieland en mijn moeder is de hoogste fee van Feeënland.
Ik ben hun kleine prinsesje en wij zijn heel gelukkig met elkaar.
Elke dag kijkt mijn vader over zijn rijk en overziet zijn volk.
Hij kijkt dan bedenkelijk en laat één van zijn lakeien komen om het probleem wat hij heeft gezien op te lossen.
Mijn moeder regeert vanuit het grote woud.
Daar leeft ze samen met haar zusters.
Eén keer per jaar komen mijn vader en mijn moeder samen.