Het is donker en aan de kant van de weg zit een man op zijn knieën.
Hij heeft zijn handen voor zijn gezicht geslagen en hij huilt.
Hij begrijpt de wereld niet meer, begrijpt de mensen niet meer en hij begrijpt zichzelf niet meer.
Hij is zo moe.
Altijd heeft hij maar moeten vechten.
Als klein jongetje was hij altijd zó bang.
Hij werd thuis door zijn broers en op school gepest.
Vaak verstopte hij zich, waardoor hij nog meer in de problemen kwam.
Zijn ouders hadden het te druk.
Ze waren vaak weg om te werken en hij en zijn broers vochten om aandacht, maar hij verloor het altijd.
Ook in zijn latere leven was alles moeizaam geweest.
Hij deed er alles aan om maar aansluiting te krijgen, maar wat hij ook probeerde, hij voelde zich niet geaccepteerd.
Zijn leven was een aaneenschakeling van teleurstellingen geweest.
De enige vriend die hij had was zijn hond, maar ook die heeft hem door ouderdom verlaten.
Nu kon hij niet meer.
De tegenslagen, het verdriet om zijn hond, het vechten in deze wereld, had nu het diepste punt bereikt.
Telkens had hij gedacht, nu kan ik er niets meer bij hebben, en toch gebeurde er iets, wat hem nog meer verdriet en pijn deed.
De man huilde.
Hij huilde zo hard dat de mensen die langs hem liepen omkeken, maar ze deden niets.
Hij voelde hen kijken en voelde zijn schaamte, maar hij had niet de kracht om op te staan en weg te lopen.
Er gebeurde iets in hem, hij gaf zich over.
Hij wilde niet meer vechten, hij wilde niet meer ergens bij horen en aardig gevonden worden, hij wilde rust!
Wat kon hem nu nog gebeuren als hij zichzelf over gaf?
Wat voor verschil zou dat geven?
Hij hoefde niets meer te doen wat hij hiervoor altijd deed.
Hij hoefde niet meer te vechten.
Hij hoefde zichzelf niet meer weg te geven.
Waarom zou hij zijn best doen voor anderen, in de hoop aardig gevonden te worden?
Wat als hij dit niet meer deed?
De man voelde een vrijheid in zichzelf omhoog komen.
“Wat als ik mijn leven leef zonder dat vechten, wat voor vrijheid ligt daar dan achter?
Dan ga ik de dingen doen die mij leuk lijken.
Dan ga ik niet meer mijn best doen voor mensen die mij toch pijn doen.”
“Deze mensen maken mijn leven niet mooier”
Na deze overdenkingen stond de man op.
Hij veegde de tranen van zijn gezicht en ging op een bankje zitten.
Zittend op het bankje bekeek hij de mensen die voorbij liepen en hij zag dat zij allen met dezelfde pijn liepen.
Ook met hetzelfde verdriet en ook een weg zoekend door de duisternis naar het licht toe.
Opeens besefte hij dat hij zojuist in de donkerste lagen van zichzelf vast had gezeten en dat opeens, op een wonderlijke manier, het inzicht kwam om zich over te geven en alles waarmee hij in gevecht was los te laten.
En dat achter dit inzicht vrijheid lag, een soort van liefde voor zichzelf.
Hij zag opeens de mogelijkheden.
Hij had dit kleine beetje licht gezien dat hem een nieuwe weg wees en hij huilde.
Nu niet van verdriet, maar van dankbaarheid.
Wat hij op dit moment niet weet, is dat zijn Engel voor hem staat.
Hij draagt een lantaren in zijn linkerhand en met zijn rechterhand drukt hij op het hart van de man.
De Engel laat hem op deze manier weten, dat er een weg bestaat naar onvoorwaardelijke liefde.
De weg via het hart zal hem daar naartoe brengen, als hij deze weg blijft volgen.
De man stond op.
Hij veegde de tranen van zijn gezicht en de Engel liep vlak achter hem.
Tijdens deze reis zou de Engel zijn weg verlichten en zijn hart open houden.
Geschreven door Jolanda Rhijnsburger