Het is avond, de zon is net onder en de eerste sterren komen langzaam tevoorschijn.
Je legt een deken op het gras neer en gaat daar op zitten.
Het is stil om je heen, de wereld is in rust.
Je gaat op je rug liggen en kijkt naar de hemel.
Langzaam wordt de avond donkerder en de sterren fonkelen om je heen.
De maan is er ook, ze is vol vannacht.
Haar energie is sterk en je voelt haar energie met jouw lichaam vibreren.
Wanneer de maan aan de horizon verschijnt en de jongen naar de opkomende sterren kijkt, ziet hij dat een aantal sterren zijn aandacht trekken.
Het is een groep van grote en kleine sterren die hun stralen sterker laten zien, naarmate het donkerder wordt.
De jongen vond het heerlijk om
‘s avonds naar de sterren te kijken. Het maakte dat hij zich nietig voelde en hij vroeg zich dan vaak af wie wij als mens eigenlijk zijn.
Wanneer de zon op is gekomen, loopt Job het kaboutermannetje in zijn hemdje naar buiten.
Hij kijkt naar de lucht en glimlacht, omdat hij zag dat de zon scheen.
Dan loopt hij weer naar binnen om zich om te kleden en gaat voor zijn kledingkast staan.
Kijkend naar zijn gekleurde jasjes, besluit hij dat het vandaag de dag is om het gele jasje aan te doen. Hij doet het jasje aan, zet zijn groene vilten hoed op en bekijkt zichzelf in de spiegel.
Dicht aan de rand van het bos woonde een klein meisje.
Het was al avond en moeder had haar zojuist een verhaaltje verteld voor het slapen gaan. Daarna had ze haar een nachtzoen gegeven en haar welterusten gewenst.
Het lampje op de overloop bleef aan totdat moeder naar bed zou gaan.
Het was nu donker en langzaam viel ze in slaap.
Ze droomde dat ze heel vroeg wakker werd en blij haar bedje uit sprong en dat ze daarna de trap af rende naar beneden.
Zodra de eerste zonnestralen over het land heen dwalen wordt een jonge vrouw wakker.
Ze kijkt uit het raam en begint te glimlachen.
Ze vind het fijn als de zon schijnt en dat ze dan haar dagelijkse rituelen kan doen.
Als het regent is de energie weer heel anders.
Niet dat die dan minder mooi is, in tegendeel, maar de zon verwarmt en laat een stille zachte vorm van liefde achter.
Als de eerste zonnestralen aan de horizon verschijnen wordt een kleine berg wakker.
Het zijn de vogels die hem wakker hebben gemaakt.
Het klink heerlijk vindt hij en hij luistert nog eens aandachtig naar hoe mooi deze vogels als één orkest samen zingen.
De kleine berg genoot en hij keek naar zijn vader en moeder die schuin achter hem stonden. Zij waren veel groter dan hij en hij keek enorm tegen hen op.
Ze waren ook zo wijs.
Wanneer de zon onder gaat en alle kinderen naar bed moeten, mag een klein meisje nog heel even opblijven.
Ze mag vanavond samen met haar vader naar buiten.
Vader had twee ligstoelen buiten neergezet, en twee dekens om warm te blijven.
“Zullen we nu naar buiten gaan?” vroeg hij aan zijn dochter, “trek je jas maar alvast aan.”
Moeder pakte haar warme jas, sjaal, muts en wanten.
Het zou een koude nacht worden.
Opgewonden van blijdschap liep ze achter haar vader aan naar buiten.
Wanneer de eerste zonnestralen door het raam heen schijnen wordt de vrouw wakker.
Het was nog vroeg, maar toch stapte de vrouw uit bed, want vandaag was een belangrijke dag.
Dit was de dag waar ze zo lang naar uit had gekeken.
Ze sprong snel onder de douche en trok haar mooiste jurk aan.
Daarna deed ze wat make up op en bekeek zichzelf in de spiegel.
Ze glimlachte. Voor haar leeftijd zag ze er nog steeds stralend uit, vond ze zelf.
Dit was de dag dat haar zuster langs wilde komen.
Wanneer de avond invalt en het tijd is om naar bed te gaan, loopt een vrouw moeizaam de trap op naar boven.
Ze is moe, zo ontzettend moe.
Haar lichaam is nog niet zo oud, maar zo voelt het wel.
Haar hoofd zit vol met vragen en vol met pijn vanuit het verleden.
Het lukt haar maar niet om daar los van te komen.
Ze is eenzaam, maar de behoefte om ergens naartoe te gaan heeft ze niet.
Vaak probeert ze dit wel te forceren, maar dan is ze nog moeier dan de dag ervoor.
Wanneer een grote uil vanaf zijn tak naar beneden kijkt, ziet hij een klein jongetje over het zandpad onder zich lopen.
De uil weet dat dit jongetje verdwaald is, omdat er in dit deel van het bos nooit kinderen komen.
“Hm, vreemd! Hoe is dit jongetje hier verzeild geraakt?” vroeg de uil zichzelf af.
De uil spreidde zijn vleugels en vloog naar een andere boom.
Daar klemde hij zich met zijn klauwen op een dikke tak vast.