Er was een jonge vrouw die heel verdrietig was.
Ze was niet alleen verdrietig, maar ze was ook heel eenzaam.
En elke keer als zij zich eenzaam voelde en daardoor verdriet had, begon ze te eten. Niet omdat ze het zo lekker vond, nee ze at het omdat het haar enigszins troost gaf. Jaar in, jaar uit, was ze eenzaam en verdrietig.
En wat ze ook maar probeerde, het veranderde niet.
Ze deed echt haar best.
‘Wat is er?’ vroeg het meisje aan zichzelf.
Het meisje haalde haar schoudertjes op.
‘Kom vertel me wat er is?’ vroeg ze weer aan zichzelf.
Het meisje begon zachtjes te huilen.
Tussen het snikken door zei ze: “Het is niet zo belangrijk, maar soms doet het pijn.”
‘Wat doet er pijn?” vroeg ze aan zichzelf.
“Het doet pijn, omdat mensen nare verhalen vertellen over mij die niet waar zijn.
De nacht huilt en de regen maakt deze donkere nacht mistroostig.
Een witte duif zit ineengedoken op een tak en kijkt met één oog omlaag naar de grond.
Hij wacht op het moment dat een man zijn kant op komt, maar hij is nog nergens te bekennen.
De witte duif leeft in de geesteswereld van de man.
Hij is zijn wijsheid en liefde, maar de man is verdwaald in de wereld van het hoofd.
Te vaak heeft hij tegenslagen te verwerken gekregen en te vaak dierbare mensen om zich heen verloren.
Er was eens een klein lief meisje en ze zat onder een walnotenboom.
De zon scheen en de wind blies de warme zachte wind door haar lange blonde haren.
Het was een stralende dag.
De wolken die langsdreven leken op kleine wollen schaapjes.
Het meisje moest er om lachen.
Verdrietig staat een vrouw voor het raam en kijkt naar het sombere weer buiten.
Er scheert een ekster over de voedertafel heen en pikt in zijn vlucht een noot mee.
‘Een raar gezicht’, denkt de vrouw en glimlacht.
Die glimlach verdwijnt alweer snel en ze kijkt weer verloren uit het raam.