Wanneer de zon op is gekomen, loopt Job het kaboutermannetje in zijn hemdje naar buiten.
Hij kijkt naar de lucht en glimlacht, omdat hij zag dat de zon scheen.
Dan loopt hij weer naar binnen om zich om te kleden en gaat voor zijn kledingkast staan.
Kijkend naar zijn gekleurde jasjes, besluit hij dat het vandaag de dag is om het gele jasje aan te doen. Hij doet het jasje aan, zet zijn groene vilten hoed op en bekijkt zichzelf in de spiegel.