Hij was boos! Hij was zo boos!
Stampvoetend zette hij zijn voeten op de grond.
Hij wilde de beste zijn. Nee, hij wilde eigenlijk nog beter zijn! Iedereen moest het zien! Zien hoe bijzonder hij was.
Hij was té aardig en deed té lief tegen iedereen die hij aansprak.
Oh ja, hij was altijd in het wit gekleed.