~Voorleesverhalen voor kinderen~
Een kleine kabouter zit voor het raam en staart naar buiten.
Hij ziet de dikke regendruppels langs het raam naar beneden glijden. Dan zucht hij en denkt aan al die weken dat het nu al regent.
Het is koud en nat buiten en hij kan daardoor amper zijn huisje uit.
Vroeger was de periode van regen veel korter. Vroeger zou het nu al gesneeuwd hebben en was het een fijne tijd hier in het kabouterbos.
“Papa?” vroeg een klein meisje en klom bij haar vader op schoot.
“Wat is er mijn kind?”
“Vierde u vroeger ook het Sinterklaas feest?”
Vader begon te lachen. “Ja, ik vond het altijd heel speciaal.
Net als jij keken wij naar de televisie, en dan had mijn moeder warme chocolademelk gemaakt en speculaasjes en pepernoten voor ons neergezet.
Vaak kwamen er vriendjes of vriendinnetjes die met ons meekeken.
Het was zo’n gezellige tijd.
Wanneer de zon op is gekomen, loopt Job het kaboutermannetje in zijn hemdje naar buiten.
Hij kijkt naar de lucht en glimlacht, omdat hij zag dat de zon scheen.
Dan loopt hij weer naar binnen om zich om te kleden en gaat voor zijn kledingkast staan.
Kijkend naar zijn gekleurde jasjes, besluit hij dat het vandaag de dag is om het gele jasje aan te doen. Hij doet het jasje aan, zet zijn groene vilten hoed op en bekijkt zichzelf in de spiegel.
Dicht aan de rand van het bos woonde een klein meisje.
Het was al avond en moeder had haar zojuist een verhaaltje verteld voor het slapen gaan. Daarna had ze haar een nachtzoen gegeven en haar welterusten gewenst.
Het lampje op de overloop bleef aan totdat moeder naar bed zou gaan.
Het was nu donker en langzaam viel ze in slaap.
Ze droomde dat ze heel vroeg wakker werd en blij haar bedje uit sprong en dat ze daarna de trap af rende naar beneden.
Als de eerste zonnestralen aan de horizon verschijnen wordt een kleine berg wakker.
Het zijn de vogels die hem wakker hebben gemaakt.
Het klink heerlijk vindt hij en hij luistert nog eens aandachtig naar hoe mooi deze vogels als één orkest samen zingen.
De kleine berg genoot en hij keek naar zijn vader en moeder die schuin achter hem stonden. Zij waren veel groter dan hij en hij keek enorm tegen hen op.
Ze waren ook zo wijs.
Wanneer de zon onder gaat en alle kinderen naar bed moeten, mag een klein meisje nog heel even opblijven.
Ze mag vanavond samen met haar vader naar buiten.
Vader had twee ligstoelen buiten neergezet, en twee dekens om warm te blijven.
“Zullen we nu naar buiten gaan?” vroeg hij aan zijn dochter, “trek je jas maar alvast aan.”
Moeder pakte haar warme jas, sjaal, muts en wanten.
Het zou een koude nacht worden.
Opgewonden van blijdschap liep ze achter haar vader aan naar buiten.