Kabouter sneeuwpret

Een kleine kabouter zit voor het raam en staart naar buiten.

Hij ziet de dikke regendruppels langs het raam naar beneden glijden.

Dan zucht hij en denkt aan al die weken dat het nu al regent.

Het is koud en nat buiten en hij kan daardoor amper zijn huisje uit.

Vroeger was de periode van regen veel korter. Vroeger zou het nu al gesneeuwd hebben en was het een fijne tijd hier in het kabouterbos.

Dan was iedereen buiten met dikke wanten aan en werd er samen op het ijs gespeeld. Maar de tijden veranderen. De wereld warmt op, en hij kon er niets aan doen.

Hij kijkt naar de boom die naast zijn huisje staat.

Een oude uil zit diep in elkaar gedoken op een tak en heeft zijn ogen gesloten.

De uil is ook te groot om hem binnen te vragen.

De kabouter kijkt naar het modderige pad dat door het bos heen loopt.

Het begint al donker te worden en hij steekt een kaars aan.

Hij loopt naar de kast, pakt daar een appel uit en eet deze op terwijl hij weer naar buiten staart. De andere kabouters komen ook niet naar buiten en zitten net als hij, naar buiten te staren.

Alweer een dag voorbij waarin hij niet buiten heeft kunnen zijn.

Hij loopt met zijn kaars naar zijn bedje en zet de kaars op het nachtkastje neer en stapt zijn bedje in. Hij vouwt zijn handjes in elkaar en bidt tot Vadertje-Tijd.

“Lieve vader, het zou zo fijn zijn om in de sneeuw te spelen. Wij wachten al zo lang, kunt u ons helpen?”

Het kaboutertje opent zijn oogjes weer, blaast de kaars uit en laat zich achterover in zijn kussen vallen. Hij is verdrietig en veegt de tranen van zijn gezicht.

“Alsjeblieft, laat het weer winter worden!” Dan sluit de kabouter zijn oogjes en valt hij in een diepe slaap. 

*

Vadertje-Tijd zat in de hoek te wachten en hoorde zijn gebed.

Deze avond was dit al het zoveelste kaboutertje geweest die sneeuw had gewenst.

Hij keek eens naar een aantal jaren geleden en het klopte inderdaad.

Rond deze tijd lag er al sneeuw en konden de kabouters schaatsen en hadden ze een fijne tijd. Maar hoe kon dit?

Hij strooide nog een paar laatste korrels zand in de oogjes van de kabouter en wist nu zeker dat dit kaboutertje tot de volgende morgen zou blijven slapen.

Zijn werk zat erop en hij liep door de regen een andere wereld binnen.

Een wereld waar de zon scheen en waar elke dag plezier was.

Hij liep regelrecht naar het paleis van de Feeën en klopte aan.

Een prachtige Fee deed open en keek Vadertje-Tijd met een glimlach aan.

“Wat een verrassing, maar wat kunnen we voor je doen Vadertje?”

“Ik denk dat we een probleem hebben. In de wereld naast die van ons leeft een kaboutervolk dat erg eenzaam is.

De wereld waarin ze wonen is veranderd en nu regent het er alleen nog maar.

Er is al jaren geen sneeuw gevallen en ze zitten maar voor hun raampjes naar buiten te staren. Vanavond hebben alle kabouters aan mij om hulp gevraagd, om te vragen wanneer de sneeuw komt.” De andere Feeën waren er ook bij komen staan en hoorden het verhaal van Vadertje-Tijd aan.

“Dit is zorgelijk”, zei de Fee die de deur had open gedaan.

“Kunnen wij iets voor deze kabouters betekenen?” en hij keek de kring rond.

Eén van de andere Feeën kwam met een groot boek aangelopen.

Hij had al eens eerder van deze verandering gehoord en er ergens over gelezen.

Hij bladerde door het dikke boek en glimlachte.

“Hier staat het. Ik zal het voorlezen. Er staat dat er een verandering heeft plaatsgevonden dat een natuurlijk verschijnsel is.

Alleen, omdat deze wereld onder invloed staat van vervuiling, gaat dit proces veel sneller. Dit houd in, dat alles in een stroomversnelling opwarmt en dat er niets meer aan gedaan kan worden. De tijd lijkt sneller te gaan, dus ook het proces van die wereld.”

“Kunnen we dan niets voor de kabouters doen?” vroeg Vadertje-Tijd weer.

“Jawel”, zei de Fee die weer door het boek bladerde.

“We kunnen ze hier naartoe halen, maar hier is het bijna altijd mooi weer.

We kunnen hen ook laten dromen van sneeuw.”

De Feeën overlegden en ze vonden dat ze het kaboutervolk niet zomaar uit hun eigen leef omgeving mochten halen. Deze kabouters hoorden in die wereld thuis en ze deden daar zulk mooi werk samen. “Laten we ze maar in hun dromen meenemen naar de sneeuw. Dan hebben ze in de nacht toch nog plezier.”

Vadertje-Tijd bedankte de Feeën en verliet het paleis.

Hij was degene die iedereen in slaap bracht.

Elke avond ging hij bij ieder kindje en iedere kabouter langs om wat toverzand in hun oogjes te strooien, waardoor ze dan meteen in slaap vielen. Meer heeft hij nooit hoeven doen. Nu was er een taak voor hem bijgekomen en hij dacht tijdens het wandelen eens na hoe hij dit zou aanpakken.

Hij liep de bergen in en hoe hoger hij kwam hoe kouder het werd.

Hij kende de weg, maar hij had geen idee hoe hij een wereld van sneeuw kon maken voor zijn kleine vriendjes. Ook hier in deze wereld was zelden sneeuw te zien, behalve op de toppen. Er was nog één iemand die hij om raad en hulp kon vragen en dat was zijn moedertje die tussen de hoogste bergen woonde.

Ze was al heel oud en had veel kennis over de werelden achter de sluiers.

Ze had zich teruggetrokken nadat ze al eeuwenlang een moeder was geweest voor vele kinderen wanneer ze sliepen. Ze kwamen in hun slaap naar haar toe en zij beantwoordde al hun vragen.

Ze konden bij haar weer echt kind zijn en ze speelden met elkaar. Nu was ze hier en leefde een rustig bestaan.

Het was een hele klim, maar als hij goed keek, zag hij haar huisje al staan.

Op een klein smal en recht stukje grond, stond dicht tegen de berghelling aan een klein huisje met een rieten dakje. Nog altijd kringelde er een rookpluim met een zoete geur uit haar schoorsteentje en Vadertje-Tijd glimlachte.

“Heerlijk die geur! Dit is echt thuiskomen”, zei hij vrolijk.

Zijn moeder had hem vanuit de verte al aan zien komen. Ze zat op een bankje voor haar huisje met op de tafel een kan met zelfgemaakte vruchtenlimonade en een schaal met zelfgebakken koekjes.

Ze omhelsde haar zoon en liet hem daarna op een stoel tegenover haar zitten.

“Waar kan ik je mee helpen mijn kind? Je kijkt zo zorgelijk.”

“Ach moedertje. Ik ken een kleine groep kabouters die in een andere wereld leeft.

Nu is er op dit moment een verandering aan de gang, waardoor alles opwarmt.

Het hoort bij het proces, maar door vervuiling gaat dit proces sneller.

Hierdoor zitten de kaboutertjes alleen maar door hun raampjes naar buiten te staren en hebben al jaren geen sneeuw gezien. Nu hadden de Feeën twee opties.

Optie één was, hier naartoe halen, maar dan zien ze ook geen sneeuw, of optie twee, hen meenemen in een droom. Ze hebben voor optie twee gekozen en nu mag ik hen daar naartoe brengen, maar dat is mijn taak helemaal niet!

Ik maak de kindertjes en de kabouters in slaap, dus hoe moet ik ze nu naar een wereld van sneeuw toe brengen?” en Vadertje-Tijd keek zijn moeder wanhopig aan.

Moeder begon te lachen. “Ik heb een hele lieve vriendin en ze woont in een heel andere wereld dan waar jij de kinderen in slaap brengt.

Ze noemen haar de ijskoningin, maar ze heeft een heel warm hart.

Ik weet zeker dat wanneer ik haar vraag, ze je graag wilt helpen.

Ik weet waar de deur naar haar wereld te vinden is.

Kom, laten we meteen gaan, er is geen tijd te verliezen.”

Vadertje-Tijd stond op en liep achter zijn moeder aan de bergen door.

Voor één van de hoogste bergen bleef ze staan en legde daar haar hand tegen een rots aan. Er ging een deur open en ze liepen samen naar binnen.

Een kleine doorgang zorgde ervoor dat ze een andere wereld vol sneeuw binnen wandelden en Vadertje-Tijd keek zijn ogen uit.

Het was hier nacht en de maan schitterde op de besneeuwde grond.

Overal brandden kleine lantarentjes en in de verte zagen ze een groot ijspaleis boven op een heuvel staan.

“Daar woont ze”, zei moeder, en ze liepen door de verse sneeuw richting het paleis.

Een mooie glazen deur, omringd met kaarsen, stond te schitteren in deze nacht. Moeder klopte tegen het glas aan en een jonge vrouw met een dikke warme jas kwam snel naar de deur gerend. Ze was prachtig en ze keek Vadertje-Tijd een beetje verliefd aan.

“Bernadette! Wat leuk om je weer te zien! Kom snel binnen!” zei de jonge vrouw terwijl ze glimlachend naar Vadertje-Tijd bleef kijken.

Nadat ze binnen waren en op een stoel hadden plaatsgenomen vertelde Vadertje-Tijd zijn verhaal. De mooie jonge vrouw knikte telkens en dacht onder het luisteren na over wat zij voor dit lieve volkje kon betekenen.

“Ik begrijp het”, zei ze wat droevig. “Maar ik heb wel een idee” zei ze en keek Vadertje-Tijd en zijn moeder nu vrolijk aan. Ik zal een poort maken, waardoor de kabouters elke avond naar binnen kunnen gaan. Zodra ze slapen, kunnen ze via hun dromen naar deze wereld toe komen en mogen ze hier net zo lang spelen totdat de zon weer op komt. Ik zal met je mee gaan”, en ze keek Vadertje-Tijd blij aan.

Nadat ze weer buiten stonden, ging moeder terug naar haar wereld en Vadertje-Tijd en de ijskoningin liepen gezamenlijk een andere kant op.

“Ik vind het fijn om nieuwe poorten naar andere werelden te creëren.

Het zorgt ervoor dat er toch een verbinding ontstaat met elkaar.

Zo kunnen wij degene helpen die erom vraagt en wat is er mooier dan om elkaar te helpen.” De vrouw ging naar een speciaal stuk bos dat er prachtig uitzag.

Er lagen dikke lagen sneeuw op de grote dennentakken, en ook op de grond was het één dikke laag van vers sneeuw.

De maan maakte het mogelijk dat hij alles goed zag en hij zag dat er tussen de bomen een opening was die hij herkende. Dit had hij eerder gezien, dit leek precies op de opening naar de wereld van de kabouters en dus ook naar zijn wereld toe, maar dan besneeuwd. Verrast keek hij de ijskoningin aan en zij lachte liefdevol naar hem terug.

“Iedere poort naar mijn wereld toe is een creatie van mij en iedere poort is te herkennen aan hetzelfde beeld. Is dit niet een mooie poort naar hun wereld naar hier?” Vadertje-Tijd knikte en keek naar wat er toen gebeurde. Met haar handen maakte de ijskoningin een glazen deur. Via deze deur keek je zo de andere wereld in, waar het nog altijd regende.

Ze stak haar hand naar Vadertje-Tijd uit en hij pakte deze vast.

“Zullen we dan maar?” Vadertje-Tijd knikte en samen liepen ze door de glazen deur de wereld van de kabouters binnen.

Ze gingen bij elke kabouter langs en keken hoe zacht ze sliepen.

De ijskoningin gaf hem een klein zakje met goudstof.

“Strooi bij het strooien van jouw zandkorrels ook een klein beetje van dit goudstof mee. Dit goudstof zal hen de weg wijzen naar mijn wereld. Gebruik het alleen maar in de winter, dan hebben de kabouters toch elk jaar een fijne winter.”

Vadertje-Tijd keek naar het zakje met goudstof en keek daarna de ijskoningin met betraande ogen aan. “Dank u wel dat u wilde helpen. Ik ben u eeuwig dankbaar.”

De ijskoningin boog zich wat naar voren en gaf vadertje-Tijd een zoen op zijn voorhoofd. “Bedank mij niet, bedank je moeder. Zij zorgt voor ons allemaal en zorgt dat wij met elkaar in verbinding blijven.” De ijskoningin stond weer buiten en keek naar het kabouterdorp. “Morgenavond zullen hier de kabouters door de poort heen marcheren en kunnen ze genieten van een heerlijke winter.”

“Dag Vadertje-Tijd”, zei de ijskoningin en ze liep via haar poort terug naar haar wereld.

*

De volgende avond zag hij dat, nadat hij de kabouters in slaap had gebracht en ook een korrel goudstof bij hen in de oogjes had laten vallen, dat ze één voor één hun huisje uit marcheerden en door de poort naar het winterlandschap wandelden.

Aan de andere kant van de poort stond de ijskoningin.

Ze deelde warme chocolademelk uit aan de kabouters en hielp hen bij het ombinden van de schaatsjes. Ook trok ze de sleeën tot aan boven op de heuvel. Zo gingen de kabouters elke nacht naar haar toe, totdat de laatste nacht was aangebroken.

Het voorjaar stond voor de deur en dan hadden de kabouters geen tijd meer om elke nacht naar hier te komen. Er zou gezaaid en geoogst moeten worden.

De laatste nacht was het één groot feest. Midden in het bos stond een prachtig versierde boom met talloze lantarentjes die de plek midden in het bos rijkelijk verlichtten.

Alle dieren waren hier naartoe gekomen, maar ook Vadertje-Tijd en zijn moeder.

Nog één laatste nacht en dan was de winter voorbij.

De kabouters dansten en waren vrolijk en bij het opkomen van de zon liepen ze zwaaiend en lachend terug naar huis.

Vadertje-Tijd en de ijskoningin keken toe, hoe de laatste kabouter door de poort verdween. Verliefd liepen ze hand in hand naar het paleis van de ijskoningin. En elke avond bij zonsondergang, zodra de kabouters naar bed gingen, stonden ze hand in hand toe te kijken naar hoe deze kleine wezentjes langzaam in slaap vielen.

 

© Jolanda Rhijnsburger

 

 

Reactie schrijven

Commentaren: 0
Voor meer  info, klik op afbeelding
Voor meer info, klik op afbeelding
Voor meer  info, klik op afbeelding
Voor meer info, klik op afbeelding
Voor meer  info, klik op afbeelding
Voor meer info, klik op afbeelding
Voor meer  info, klik op afbeelding
Voor meer info, klik op afbeelding
Voor meer  info, klik op afbeelding
Voor meer info, klik op afbeelding
Voor meer  info, klik op afbeelding
Voor meer info, klik op afbeelding

Schrijf Medium Jolanda Rhijnsburger Epen Limburg